Ook varkens, kippen, eenden, konijnen, cavia’s en egels kunnen een coccidiose en of wormbesmetting oplopen. Ook bij deze dieren is het mogelijk om mestonderzoek te doen.

De wormen leggen eitjes die met de ontlasting van de dieren naar buiten komen. Deze eitjes worden dan door insecten als regenwormen, kevers of slakjes opgegeten, waarna deze weer de infectie verspreiden wanneer ze worden opgegeten worden door de dieren. Ook kunnen de dieren voer opeten wat in de besmette ontlasting heeft gelegen. Bij een open hok is de kans op besmetting van buitenaf het grootst. Rondvliegende mussen of duiven kunnen besmette ontlasting in het hok deponeren. Na vertering van bijvoorbeeld een besmet stukje voedsel komen de larven vrij in de maag. De spoelworm legt dagelijks ongeveer 200.000 eitjes die eerst twee weken moeten groeien voordat ze weer besmettelijk zijn. Het groeien van de eitjes en larven gaat sneller bij warme en vochtige omstandigheden. Daarom komt de infectie ook vaker in de zomermaanden voor.

Bij dieren met een maag-darm wormbesmetting zien we vaak verminderde groei, vermagering ondanks goede eetlust, dike/bolle buik, diarree en een regelmatig terugkerende stille darm bij konijnen en cavia’s kan duiden op een worminfectie. Ze hebben geen of afwijkende keutel en geen of weinig eetlust

Bij verdenking van een worminfectie word een mestonderzoek aangeraden. Hierdoor kunnen we verdere beschadiging en een fixe besmetting bij de dieren voorkomen